|
|
Als God woont in ons bewustzijn, dan valt alles weg dat tot onze gewone zinnen behoort + Philip In de apocriefe handelingen van Johannes wordt het kruisgebonden lijden, althans dat wat de aardegebonden mens er veelal onder verstaat, oplichtend bevrijd van de stereotype gevoelens van beklemming en angst. In de uren die volgens de heilige taal in de overgeleverde heilige geschriften aan Hem lijden zouden moeten gaan brengen, stonden zijn leerlingen met Hem in de cirkel Gods en zongen met Hem, die de weg moest gaan.
In min of meer gesluierde taal tracht Johannes de universele inwijdingsweg in de innerlijke Christelijke mysteriën, dwars door het dal van de schaduwen des doods, tot bewuster leven te brengen. Ná die Goddelijke Kringdans, die alreeds het gehele lijdensproces uitbeeldde, ging de Heer uit hun midden weg. En nadien… verdwaald in zichzelf, min of meer in slaaptoestand, vluchtte Johannes, het z.g. lijden in de volle draagwijdte ervan niet doorgrondend, naar een spelonk in de Olijfberg. Wenend over dat wat in het zesde uur, toen het alom duisternis was en de tempelvoorhang splijtte, uiterlijk over zijn Heer was gekomen. Ineens, daar verscheen de Heer in het midden van de spelonk, verlichtte Johannes en zei: "Johannes, voor de menigte daar beneden in Jeruzalem word ik gekruisigd en doorstoken met lansen en staven, drink ik gal en azijn. Luister naar wat ik over wil brengen. Ik ben het die je heeft ingegeven de berg op te gaan, opdat je daar zult horen wat een leerling moet vernemen van zijn leermeester, en een mens van God. Als God dus woont in ons bewustzijn, valt alles weg, dat tot de gewone zinnen behoort." Ook uit deze zeker mystiek geladen verwoording kan men opmaken dat men allereerst tot luisteren moet komen naar de innerlijke meester, en wel op de symbolische berg van hoger intuïtief bewustzijn, wil men het dal verlichten dat innerlijke-scholings-levensweg heet, om ná het Woord, dat volgens de Psalmist een lamp is voor onze voet, inzicht te verkrijgen in de diepe betekenis van: "Met Christus, (in) Christus gekruisigd te worden ten leven." De eveneens apocriefe woorden van de Heer: "Als je niet in het duister weet te staan, kun je ook niet in het Licht zijn", duiden op het feit dat men moet weten hoe te gaan, en wel door de mystieke nacht van de ziel, wil men zich veilig en geborgen weten op het smalle pad van heiliging, héélwording en ware onzelfzuchtige, naar de ander toe gerichte dienstbaarheid. Dit wil dan zeggen, komen tot een meer bewust durven zijn in dat vreemde eenzaamheidsgevoel, dat volgens de heilige schrift Gethsemané heet, om vandaaruit dan een bewuste schrede verder te durven zetten in het mystieke drievoudig Golgotha-Kruisigingsmysterie. Om het verharde denken op de schedelplaats achter te laten en het denken met het hart en het voelen met het verstand in harmoniserende zin tezamen te laten komen. Er wordt namelijk geen kruis op onze schouders gelegd waaraan de mensen om ons heen niet helpen timmeren. Nee, een ieder van ons was en is soms timmermansknecht in de werkplaats van het leven, waar de kruisen voor de mensen die aan de overkant van de geestelijke opwaarts stromende rivier willen komen, worden aaneengeklonken en worden opgericht. Verwachten wij dat het Licht schijnen zal in de wereld, als het niet door onze harten schijnt? Als het niet uit onze ogen straalt? Als het niet onze handen bereid vindt om, buiten onszelf tredend, de zichtbare, maar bovenal ook de onzichtbare noden om ons heen te zien en vervolgens te helpen inlossen? Het is m.i. niet de grote naar buiten gerichte daad, waarbij "kijk eens hoe geweldig" wordt geroepen, maar meer de verstilde, naar binnen gekeerde, onopvallende levenshouding, die zorg en bewogenheid naar de ander uitstraalt. Het is dat, wat alle heilige boeken in alle schijnbare eenvoud ons aanreiken: Liefde, die dan in ons en om ons, alles overwint in werkelijk doorleefd woordloos begrijpen. Laten wij, in dit nieuwe millennium en ook in dit nieuwe werk/levensjaar, dat nog als een onontgonnen akker voor ons ligt, de handen ineenslaan. Dan wordt in ons versterkt datgene dat verborgen ligt achter de woorden eens bij onze doop in ons gelegd: "Neem dit licht, ontstoken aan het vuur van Gods Heilig Altaar, als het Teken van het immer brandende Licht van uw geest." God geve, dat Zijn Liefdeslichtkracht voortaan zo uit onze harten mogen schijnen, dat wij het levenspad van onze medemensen, naast ons geplaatst, helder mogen verlichten. Dan ervaren wij, dat wij allemaal op onze eigen wijze, via ons uit te werken levenslot, naar een zekere eindbestemming worden gevoerd. Dan wordt, vanuit het voortdurend bewust aanwezig willen zijn in al onze uiterlijke werkzaamheden – ons hart in symbolische zin – de mystieke roos op ons innerlijk en ook uiterlijk te dragen levenskruis gelegd. Zo kunnen hart en kruis zich in mystiek spirituele doelgerichtheid verenigen.
|
|