|
Wij zijn niet meer Piet de Haan Wie kent niet deze vertrouwde woorden van de Lofzang uit onze liturgie van de H. Mis? Wij zingen het als de priester na het Asperges met wijwater de ruimte, waarin wij opnieuw het grote mysterie zullen vieren, heeft gezuiverd. Ook roept hij de heilige Engel aan om "een geestelijke tempel te bouwen, die dienen zal om Zijn kracht en Zijn zegen uit te storten over Zijn volk." Deze oproep wordt meteen gevolgd door die andere oproep die de priester richt tot de gehele gemeente: "Laat ons nu te samen onze Tempel grondvesten". Niet alleen de Engel, maar alle aanwezigen, zichtbaar en onzichtbaar, worden opgeroepen om te werken aan het opbouwen van de geestelijke tempel. Die geestelijke tempel, wat moeten wij ons daarbij voorstellen? Het lijkt mij te simpel om deze vraag af te doen met een verwijzing naar de gekleurde plaat die wij vinden in het, nog steeds, monumentale boek van mgr. Leadbeater, De Wetenschap der Sacramenten. Hoe vaak verwijzen wij, voor het gemak, terloops naar datgene wat mgr. Leadbeater ons vertelt over de innerlijke werkelijkheid die schuilt achter iedere viering van de H. Mis. Voor wie De Wetenschap der Sacramenten, na zoveel jaren, te oubollig is geworden is er The Sacraments, een aan deze tijd aangepaste versie. Toch laat uitgeverij Schors met een zekere regelmaat van de klok alsnog de oorspronkelijke versie het licht zien. Buiten de kring van onze kerk blijkt dus nog steeds belangstelling te bestaan voor dit monumentale werk. Reden genoeg om eens dieper in te gaan op datgene waarop de priester een beroep doet aan alle aanwezigen om de Tempel te bouwen. Want het maakt de aanwezigen niet enkel deelnemers aan een groots liturgisch gebeuren, maar – en misschien wel vooral – mede Tempelbouwers. Het bouwen van deze tempel is gebaseerd op een drieledig doel: het vereren van God, het helpen van de aanwezigen en het derde, en belangrijkste doel, is om de wereld in het algemeen te helpen. Dit drieledig doel staat beschreven in de voorrede die we vinden in de Liturgie, die in 1951 is uitgebracht, en nu ondertussen qua taalgebruik zo is verouderd, dat zij binnenkort vervangen zal worden door een nieuwe uitgave. Ook bovengenoemde voorrede, geschreven op het feest van Driekoningen 1924, lijkt gedateerd, maar dat is bij nadere bestudering een te snelle conclusie. Naast de verwijzing naar het doel waarom onze Kerk liturgie viert, wordt er ook naar verwezen waarom gekozen is om de liturgie in de landstaal te vieren. De aanwezigen worden opgeroepen om niet enkel "bijwoner" te zijn, maar worden in staat gesteld om punt voor punt de liturgie te volgen. We dienen te beseffen dat deze woorden zijn opgetekend in 1924. In de tachtig jaar die ondertussen zijn verstreken is de tijd niet stil blijven staan. Niet alleen wetenschappelijk, maar ook spiritueel en theologisch. In het voorwoord wordt erop gewezen dat de liturgie, zoals die in onze Kerk wordt gebezigd, een herziening is van de liturgie zoals die gebruikt werd in de Rooms-Katholieke Kerk. De liturgie in de R.K.K. heeft een ander karakter gekregen. Dit wordt vooral zichtbaar door het verschil in de wijzen waarop binnen de R.K.K. nu liturgie wordt gevierd en zoals deze, nog steeds, plaatsvindt in onze Kerk. Ook het theologisch denken heeft een verandering ondergaan. Wat voor betekenis heeft dit voor onze kerk? Nog meer dan in de tijd waarin onze liturgie zijn huidige vorm kreeg, geeft de uiterlijke vorm van onze liturgie de innerlijke verschillen aan die er bestaan tussen het vieren van onze liturgie en het vieren van de liturgie in welke andere Kerk dan ook. Onze visie op de Christus, als een steeds aanwezige Christuskracht, de levende Christus zoals het in onze beginselverklaring wordt omschreven, wordt alleen maar zichtbaar als wij duidelijk weten te maken dat de relatie tussen de Christus en Jezus door ons anders wordt beleefd dan in vele andere Kerken. Wie de huidige literatuur, vooral die van buiten onze kerk, goed bijhoudt, bemerkt al snel dat onze visie ook gedeeld wordt door vele anderen. In ieder geval wordt zij niet meer zo als wezensvreemd beschouwd als voorheen (en vervolgens met een enkele kwinkslag terzijde gelegd). Onze visie op de relatie tussen Jezus en de Christus is gebaseerd op onze "theologische inkleuring" vanuit de theosofie. Deze verbinding vinden de vele auteurs buiten onze kerk niet nodig. Zij verwijzen naar de Nag Hammadi geschriften die ons een christendom laten kennen zoals dat heeft bestaan in de eerste twee eeuwen. Dit christendom is echter verdwenen door het geweld van een zich steeds sterker voelend christendom dat meer oog had voor uiterlijke macht dan voor een innerlijke, esoterische werkelijkheid. Onze inkleuring wordt nu ook onderbouwd door de Nag Hammadi-geschriften, waaruit blijkt dat onze visie op de Christus veel oudere wortels heeft dan menigeen besefte, toen onze Kerk zijn huidige vorm kreeg. Dit betekent niet dat daarmee gezegd is dat de theosofie aan betekenis heeft ingeboet. Nee, zij is en blijft een peiler waarop ons christelijk denken is gebaseerd. Wist onze Kerk tachtig jaar geleden al niet die verbindingen te leggen die nu in allerlei boeken, die als hete broodjes over de toonbank gaan, pas worden uitgewerkt, nadat de Nag Hammadi-geschriften zich in een steeds grotere belangstelling mochten verheugen? Dit alles brengt ons terug naar onze liturgie van de H. Mis. In de voor ons onzichtbare wereld hebben de woorden die wij gebruiken altijd een grotere waarde en invloed dan wij in eerste instantie misschien wel aannemen, hoewel onze stichter-bisschoppen ons daar steeds op hebben gewezen. Het is dan ook goed om elk woord dat wij uitspreken, of dat de priester gebruikt, goed op zijn innerlijke waarde te schatten. Zo hebben de woorden die worden uitgesproken bij het Asperges ook hun diepere uitwerking. Als de priester het altaar, het koor en de gemeente besprenkelt met wijwater, dan creëert hij een gedachtevorm die het begin zal zijn van de uiteindelijk te bouwen Geestelijke Tempel. Het is de engel die wij vragen om ons te helpen, een vraag die altijd positief wordt beantwoord. Het is de engel die de ontstane gedachtevorm gebruikt als bouwmateriaal. Het is dan ook de taak van geestelijkheid en gemeente om de engel in het verdere verloop van de misviering te blijven voorzien van bouwmateriaal. Zij doen dit door het aanbieden van opbouwende en inspirerende gedachten die door de woorden van de H. Mis worden opgeroepen. Daarmee komt een samenspel tot stand tussen de deelnemers en de hemelse krachten, wat er uiteindelijk toe bijdraagt dat er een tempel tot stand wordt gebracht die zegen en liefde uitstraalt over de wereld. De woorden van de Lofzang dienen een nadere bestudering. Begrijpelijk, want als wij ze zingen tijdens de viering van de H. Mis, dan gaan ze zeer snel aan ons voorbij. Wat zeggen wij hier eigenlijk? Is het niet misschien het uitspreken van een soort geloofsbelijdenis waar wij aangeven hoe en waar wij staan? Wij zingen dat de Christus onze hoeksteen is en dat in Hem wij zijn gegrondvest; de hoeksteen is de basis van ons bestaan. Het is niet toevallig dat tijdens het zingen van de Lofzang het fundament door de engel tot stand gebracht wordt. Deze vloer is de ondergrond waarop de Geestelijke Tempel zal verrijzen. Het wordt ons gaandeweg duidelijk dat de woorden van de H. Mis en de innerlijke uitwerking door het werk van de engel, hand in hand gaan. Deelnemen aan de H. Mis vraagt daarom een volledige inzet; het is niet voldoende om enkel als consument aanwezig te zijn. De woorden die wij gebruiken tijdens de Lofzang zijn ontleend aan de brief aan de christenen van Efeze, hoofdstuk 2 vers 19 - 21: "Zo zijt gij dus geen vreemdelingen en ontheemden meer, maar medeburgers van de heiligen en huisgenoten van God, gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten terwijl de sluitsteen Christus Jezus zelf is, die het hele bouwwerk in zijn voegen houdt. In Hem groeit het uit tot een heilige tempel in de Heer. In Hem wordt ook gij mee opgebouwd tot een woonstede van God, in de Geest." Nu wordt algemeen aangenomen dat deze brief niet door Paulus zelf is geschreven maar, na zijn dood, door één van zijn leerlingen. De Duitse hoogleraar Lüdemann wijst ons er op dat de brief aan Efeze geen echte brief is maar een soort traktaat. In de oudste handschriften ontbreekt daarvoor de benodigde aanhef: "Van Paulus, door Gods wil apostel van Christus Jezus." De brief aan de gemeente in Efeze heeft ook een gnostische invloed ondergaan. Op zich is dat niet vreemd. Het gnostisch gedachtegoed was algemeen verspreid binnen het christendom waarin de brieven van Paulus, vooral die welke niet door Paulus zelf zijn geschreven, ontstonden. Zij laten de vroege ontwikkeling zien van een christendom waarin vele stromingen, dus ook de gnostische, gelijkwaardig aan elkaar optrokken. Het is dan ook opvallend dat Lüdemann een verbinding legt met de brief aan Efeze en de Rheginusbrief, de verhandeling over de Opstanding, één van de gevonden Nag Hammadi-geschriften. Als auteur van deze verhandeling wordt algemeen gedacht aan een leerling van Valentinus. Naast de verbinding die Lüdemann legt tussen de Efezebrief en dit gnostisch geschrift is er de verbinding met de brief aan de Kolossenzen. Het geeft de vorming aan van een christelijk denken dat in de jonge kerk nog volop in ontwikkeling is. Verschillende stromingen gaan hand in hand, elkaar met argumenten bestrijdend, met elkaar op weg. De verhandeling over de Opstanding gaat niet zoals men in eerste instantie zou aannemen over de opstanding van de Heer, maar over de ware geestelijke opstanding van de ziel. Deze gedachte komt overeen met de tekst "Als iemand zich niet eerst de opstanding verwerft, kan hij niet sterven!", zoals wij die beschreven zien in het Evangelie volgens Filippus. Dit alles krijgt een bredere betekenis als wij in de Lofzang zingen: "Wij zijn niet meer vreemdelingen en bijwoners, maar medeburgers en heiligen en huisgenoten Gods." Een vreemdeling is iemand die ergens vertoeft waar hij of zij geen innerlijke binding mee heeft. Een bijwoner is ergens getuige van zonder er zelf deel aan te hebben. Wij weten dat we huisgenoten Gods zijn, daarmee bevestigen wij wat er in de antifoon wordt bezongen. De gehele tekst bevestigt onze grondhouding. Vanuit hier leven en werken wij. Zijn wij niet allen een tempel van God? Wie niet werkt aan zichzelf kan het werken aan de Geestelijke Tempel, zoals bedoeld in de H. Mis, wel vergeten. Het fundament, de vloer, zoals die gelegd wordt om als basis te dienen voor de Geestelijke Tempel, is ook het fundament van ons bestaan. Wij zijn een tempel omdat de Christus in ons woont. Ongetwijfeld dacht de schrijver van de Efezebrief er net zo over. Niet straks of later, nee, nu bouwen wij aan de tempel in onszelf, net zoals wij in de kerk bouwen aan de Geestelijke Tempel. De verbinding die wij leggen met het zingen van de Lofzang en de tekst van de Efezebrief, waaruit de Lofzang is opgebouwd, en het fundament dat wordt gelegd waarop de geestelijke Tempel zal verrijzen, doet de tijd vervagen. Opeens bestaat de verbinding tussen ons en de schrijver van de Efezebrief. Hij zal niet hebben bevroed dat eeuwen nadat hij zijn woorden aan het papier heeft toevertrouwd, er een liturgie zou zijn die ze gebruikt. Alsof het op één moment gebeurt, spreekt hij over de tempel en bouwen wij een tempel die de zegen van de Christus over de wereld uitzendt. Maar het is ook de tempel die wij zelf zijn. Het is het zoeken van een evenwicht, van een voortdurend groeien, dat de grondhouding bepaalt van ons eigen bestaan. Zo komt er een moment, waarbij de eeuwen vervagen, dat de schrijver van de Efezebrief – die bekend was met het gnostisch denken –, de schrijver van de Rheginusbrief – een leerling van de grote gnosticus Valentinus –, en wij – werkers in een theosofisch en gnostische kerk – samensmelten en ons één weten in ons geloof in de levende Christus.
|
|